De Sporaden – Alonnisos

Ik schrik wakker van het geluid van een helikopter. Het duurt even voor ik weet waar ik ben. Wanneer ik rechtop kom van de houten bank waarop ik in slaap was gevallen, zie ik voor mij een paar Grieken verzameld bij de reling van de boot. De wind waait hun woorden de andere richting uit, maar aan hun manier van praten en gebaren maken, merk ik dat er wat aan de hand is. Ik sta op en ga kijken. Dikke grijze rookpluimen boven het groene eiland recht voor ons. Het brandt op Alonnisos.

Ik weet dat dat gevaar steeds bestaat in Griekenland. In de zomer wanneer de grond, de struiken en de pijnbomen kurkdroog zijn, is er niet veel nodig om het vuur te laten vatten. Soms gebeurt het door onoplettendheid, een slecht gedoofde sigaret die achteloos wordt weggegooid of wat anders. Soms is er ook sprake van kwaad opzet, iemand die opzettelijk de boel in de fik steekt uit politiek protest of economische overwegingen. Tot hiertoe had ik het nog nooit van dichtbij meegemaakt. Maar nu ik dit zag, besefte ik pas hoe gevaarlijk het kan zijn. Het is onvoorstelbaar hoe één kleine brandhaard zich uitbreidt, hoe snel het vuur zich verspreidt. De helikopters vliegen aan en af, eerst over zee waar ze water scheppen met een grote zak die eronder hangt, dan recht door de rookpluim heen om het opgeschepte water op exact het juiste moment te lossen en zo het vuur te doven. Dit zijn geen piloten, denk ik bij mezelf, dit zijn stuntmannen.

Er ontstaan kale, grijze plekken tussen het groen. Vanop afstand is het goed te zien waar de brand ravage heeft aangericht. Ik heb ineens niet zoveel zin meer om aan te komen op het eiland, ik voel me niet zo veilig. Wanneer we in de buik van de boot wachten tot we aanmeren en de laadklep opengaat, staan rode brandweerwagens als eerste in de rij om eruit te rijden. In afwachting van de actie, werkt de brandweerman in de wagen naast ons gauw nog een donut naar binnen. Je moet lef hebben om dit soort werk te doen en heel veel moed en naastenliefde.

Het verbaast mij dat de brandweerlui al meegekomen zijn vanuit Skopelos, het vuur is dus al een tijdje aan de gang. Ik had ze eerder niet gezien. Ik hoor één van hen uitleggen aan een andere Griek dat ze opgedeeld zijn in units en steeds paraat staan indien een team op een ander eiland versterking nodig heeft. Wat dus hier het geval is. Toeristen zijn reeds geëvacueerd uit een hotel aan de westkust waar de brand zich verspreidt. Ik hoop maar dat ons hotel de andere kant ligt, maar als de wind keert, is dat natuurlijk geen garantie. Ik voel me net iets geruster nu ik zie dat er versterking is, maar of ik deze nacht echt goed zal slapen, betwijfel ik.

Aan de haven bij Patitiri is het gezellig druk en is er van het gevaar weinig te merken. We gaan een autoverhuurkantoor binnen om een auto op te halen. Even later zijn we al op weg. Het eiland is niet groot en na zo’n kleine tien minuten komen we al aan bij de oude stad waar we een kamer geboekt hebben bij Konstantina Boutique Studios. We rijden tot bij de oude stad, tot we merken dat we met de auto niet verder kunnen en we te voet naar de studio’s moeten. Dus laten we de auto achter op de dichtstbijzijnde parking en gaan eerst zonder koffers op verkenning. Een mens leert al doende. Ik herinner mij een keer op Kreta waar het sleuren met de valies door de nauwe steegjes, een grote schaafwonde langs de zijkant van mijn knie had opgeleverd. We klimmen langs kleine paadjes tussen de huizen en patio’s door. Er is één geur die overweldigt, hij is zoet en fruitig. Ik hoef niet lang na te denken wat het is, heel het dorp staat vol heerlijk geurende vijgenbomen. Ondertussen zijn we nog steeds op zoek naar onze verblijfplaats, zoals dat gaat in Griekenland zijn er weinig straatnaamborden of huisnummers. Je krijgt de naam van het dorp en daarmee moet je het doen. Dus spreken we een beetje vermoeid een toevallige passant aan. De mevrouw is Engelse en legt ons vriendelijk uit dat we de afslag moeten nemen bij de waterput. Ze lijkt een habitué, misschien woont ze hier wel. Pas later zullen we merken dat het dorpje wel meer Engelse inwoners heeft. In ieder geval ze heeft ons goed op weg geholpen, want om de hoek zie ik ineens de naam in sierlijke letters op een witgekalkte muur verschijnen. Konstantina, de gastvrouw, komt ons onmiddellijk tegemoet. ‘Welkom! Waar waren jullie? Ik probeerde jullie te bellen.’ We vertellen dat we even hebben moeten zoeken. ‘Oh wat jammer, ik had jullie nog gemaild dat ik jullie kon oppikken.’ Nu ja, dat zie je niet als je internet niet ingeschakeld is op je telefoon. ‘We hebben je gevonden, het is oké!’, stellen we haar gerust.

Ze neemt ons meteen mee naar de kamer zodat we ons kunnen installeren. Wat is het hier mooi, de kamer is prachtig ingericht, er is een groot zacht bed en een balkon met uitzicht, jawel, over het hele dorpje met zijn vele vijgenbomen tot aan de azuurblauwe zee. Ik hou enorm van deze vergezichten, wanneer het blauw van de zee overgaat in het blauw van de hemel en je blik eindeloos kan reizen. Dit soort wijdsheid geeft mij een gevoel van vrijheid en geluk. En wat een stilte, het is al na de middag, bijna alle luiken van de huizen zijn dicht tegen het felle zonlicht, het lijkt alsof hier niemand woont. Het enige wat je wel hoort, is het ritmische tzi-tzi, tzi-tzi, tzi-tzi van de cicaden. Konstantina wandelt terug de gang in terwijl ik haar hoor praten in het Grieks. Misschien is haar man daar. Wat vreemd zou zijn, want ze zegt op berispende toon dat hij niet in de kamer mag komen. Bij het balkon wordt het raadsel me ineens duidelijk, terug binnen loopt in haar kielzog een klein bruinwit hondje. ‘Ela Argo!’ roept ze waarna hij kwispelend mee terug de kamer uitgaat. ‘Noemt jouw hond Argo?’ roep ik uit. ‘De onze ook!’ ‘Dat meen je niet, ik krijg helemaal kippenvel!’ Ik vertel haar dat ik hem heb genoemd naar Odysseus z’n trouwe viervoeter, waarop ze mij toevertrouwt dat ook zij namen kiezen uit de Odyssee. En dat ze binnenkort grootmoeder wordt en haar kleindochter een naam zal krijgen die nog niemand in het dorp heeft. Ik glimlach naar haar. Zij naar mij. ‘Hebben jullie gehoord van de brand?’ verandert ze nu plots van onderwerp. We vertellen dat we alles gezien hebben vanop de boot. Ze vraagt naar de ravage en of we een foto hebben. ‘Ik krijg er helemaal kippenvel van’, zegt ze nu voor de tweede keer en ze wijst naar de opstaande haartjes op haar arm. Ik bedenk dat iemand die zo vaak kippenvel krijgt, een emotionele, empathische vrouw moet zijn. Dat ligt mij, mensen die emotie durven tonen. Dat is nu eenmaal iets waar Grieken goed in zijn en niet in het minst één van de vele redenen waarom ik van hen hou.

‘De brand is al sinds gisteren aan de gang, we kregen het niet onder controle. Er is een hotel met toeristen geëvacueerd. We roken de verbrande geur tot hier. Het maakt me bang.’ ‘Er zijn brandweermannen meegekomen,’ zeg ik haar bij wijze van geruststelling. Dat ze durft zeggen dat ze bang is, doet mij minder alleen voelen. ‘Dat is goed. Hopelijk krijgen ze het vandaag onder controle. Ik hoop dat het vandaag of morgen regent.’ Dat hoop ik normaal gesproken niet, niet hier in de zomer, maar nu voor één keer echt wel.

We gaan terug naar de auto om de koffers te halen. Maar het is ondertussen ver over enen en we hebben nog niet gegeten. Iets verderop ligt een pleintje in de schaduw van platanen. Er staan kleine tafels met pastelgroen geschilderde stoelen. Naast de smalle weg staat een stenen muurtje met daarnaast een afgrond naar zee. Het lijkt alsof ik in een schilderij zit, met als achtergrond de donkerblauwe zee die zich achter de rotsen eindeloos uitstrekt en aan de horizon versmelt met het felblauw van de lucht. We bestellen ‘kolokithokeftedes’, ‘courgettekoekjes’ die geserveerd worden met verse tzatziki en Grieks bier. De grauwheid van de ochtend lijkt ineens weggevaagd in dit warme Griekse middaglicht.

Na de late lunch rijden we met de auto toch de oude stad in, Konstantina heeft ons een route uitgelegd zodanig dat we niet heel ver met de koffers moeten sjouwen. We kunnen uitladen en rechtsomkeert maken want er is geen plaats om de auto te parkeren. Het is nog steeds stil in het dorp. We gaan even zitten op het balkon, laten onze blik dwalen over het landschap, doen niets. Onder mij hoor ik gerommel. Ik buig over de reling. Een kat is op de rode dakpannen gekropen van het afdakje eronder. Er is nog steeds geen mens te bespeuren. Ik ga douchen. Wanneer ik terugkeer naar het balkon om mijn handdoek uit te hangen en te laten drogen in de wind, is de hemel roze gekleurd. Het mooie Griekse avondlicht, wanneer de zon bijna ondergaat in zee en haar laatste stralen werpt voor het nacht wordt. Alles wordt zacht ’s avonds, het licht, de hitte, de geur van vijgen en jasmijn. Ook de cicaden zijn opgehouden met zingen. Het is het moment waarop het dorp terug tot leven komt en de stilte wordt geruild voor de bruisende gesprekken van de Grieken die nu naar buiten komen.

We gaan een restaurantje doen in de haven van Patitiri. Het is hier gezellig druk, de sfeervol verlichte terrassen zit vol, gelukkig vinden we nog een tafel vrij. We eten verse vis en maken plannen voor devolgende dag. Die avond slaap ik zalig aan één stuk door.

We hebben geen ontbijt gereserveerd, in plaats daarvan gaan we naar de bakker in het dorp. Het is een klein winkeltje, maar er is genoeg om uit te kiezen. Ik vind het altijd leuk om iets te proeven wat ik nog niet ken. We bestellen een paar gebakjes, twee koffies en een zakje met koulourakia om later op te eten. Er is een klein terras en we gaan even zitten in de zon. Konstantina vertelde ons deze ochtend dat ze had gehoord dat de brand onder controle was, maar dat het waarschijnlijk wel ging om kwaad opzet. Ik kan dit niet goed begrijpen, wie doet zoiets? Als je ziet hoeveel schade je aanbrengt aan je eigen, mooie groene eiland en hoeveel mensen je zo in gevaar brengt.

Na het ontbijt gaan we op pad. Vandaag willen we een leuk strandje vinden om te zwemmen. Onze eerste stop is Tsoukalia Beach. Niet omdat dit een geweldig strand is, maar omdat ik een pijl had gezien met ‘archeological excavation’. Nu moet je weten, als ik dergelijke pijl zie, dan ben ik niet te houden en wil ik kost wat kost tot bij de opgraving komen. Dat dat in Griekenland niet altijd even vanzelfsprekend is, zullen sommigen van jullie misschien wel weten. En dat je soms ook helemaal geen ‘archeological excavation’ vindt ook. Zoals nu dus. Ik speur heel het terrein af, maar zie nergens een overblijfsel, een zuil of een stuk steen dat er ook maar een beetje kan op wijzen. Ik zie enkel een windmolen. Hoewel deze waarschijnlijk ook al een beetje oud is, kan het niet dit zijn wat bedoeld werd. Een beetje teleurgesteld wandel ik langs het keienstrand. Tot mijn reisgenoot ineens uitroept: ‘Kijk daar, een zeehond!’ ‘Wat?’ roep ik terug, zijn woorden niet goed horend door de felle wind. ‘Een zeehond!’

Ik draai me om en kijk in de richting waar hij kijkt. Ik zie niets. Ik kijk weg en kijk terug. ‘Jawel, een zeehond!’ Nu ineens merk ik zijn zilvergrijze kop op tussen het witte schuim van de golven. Ik kan het haast niet geloven. Alonnisos heeft inderdaad een Marinepark om deze dieren te beschermen in hun natuurlijke biotoop, maar dat ik er daadwerkelijk één zou zien en van zo dichtbij had ik nooit verwacht. Ik ga zitten op een rots in de buurt en kijk naar hem. Met zijn logge lijf probeert hij zich uit het water te hijsen. Na enkele pogingen, is hij uit de golven op het strand geraakt. Met zijn ogen dicht ligt hij nu even te rusten. Zijn zilvergrijze vacht glinstert in het zonlicht. Hij komt nog wat dichterbij. Ik weet niet of ik kan blijven zitten, of het dier zal aanvallen of gewoon gezelschap wil. Ik waag het erop en blijf rustig zitten. Zijn ogen zijn pikzwart. Af en toe knippert hij ze open en kijkt mij recht aan. Het is alsof we communiceren, vrienden worden met elkaar. Je zou me misantroop kunnen noemen, omdat ik soms het gezelschap van dieren prefereer boven dat van mensen. Omdat ze mij vlugger lijken te begrijpen, mijn emoties sneller aanvoelen en hun liefde onvoorwaardelijk is. Ze stellen niet teleur en doen niets opzettelijk. Ze kunnen niet liegen. Ze kunnen ook niet praten. Misschien als ze zouden kunnen praten dat ze zouden kunnen liegen, maar ook dat betwijfel ik. En hoewel ze niet kunnen praten, communiceren ze wel. Na een tijdje heeft hij er genoeg van en glijdt weer in zee. Hij verdwijnt onder water. Ik probeer nog te zien waar hij heen gaat, maar door zijn grijze vacht valt hij helemaal niet op. Geen archeologische opgraving deze keer, maar wat een unieke ervaring!

We rijden terug richting oostkust en komen zo bij een strand dat ‘Xrusi Milia’ heet. Het is er zo mooi dat we onmiddellijk beslissen er te gaan zwemmen. Okerkleurige rotsen begroeid met groene, heerlijk geurende pijnbomen die tot aan het water reiken. Fijn goudkleurig zand zoals de naam deed vermoeden. Een turquoise zee die zo helder is dat je de bodem ziet. We spreiden onze handdoeken uit op het warme zand en gaan liggen. Ik hoor het ritmische geruis van de zachte deining, het aanspoelen en wegebben van kleine witschuimende golfjes. En ik hoor ook het al even ritmische gezang van de cicaden. Wanneer ik het te warm krijg, stap ik op blote voeten door het zachte zand. Bij de waterlijn hou ik halt. Er zijn van die mensen die zomaar het water in kunnen, zonder aarzelen, zonder verkrimpen. Ik niet. Bij mij duurt dit minutenlang tot ik stukje bij beetje ondergedompeld geraak. Meestal, wanneer ik tot aan mijn middel in het frisse water ben, dan neem ik een grote hap lucht, – alsof ik zou gaan duiken, maar dat doe ik niet, ik hou niet van water in mijn oren – hou mijn adem in en gooi mezelf de zee in. Vervolgens gil ik – aaaa het is koud – en spartel ik om terug op temperatuur te komen. Het is weinig elegant, vermoed ik, maar het is niet anders. Eens in het water is het perfect, ik zwem, buitel, drijf en droom. Voel de zon op mijn gezicht. Smaak het zout op mijn lippen. Nu kom ik er niet meer uit. Ik kijk door het heldere water heen naar de bodem, zie kleine visjes passeren. Ik kijk naar de helderblauwe hemel, naar de groene pijnbomen bij het strand. Ik laat mezelf zakken tot mijn grote teen net de bodem raakt. Ik ga liggen op mijn rug en dompel mijn haren onder. Ze verkoelen mijn hoofd. Wanneer ik moe getrappeld en gezwommen ben, waad ik terug naar het strand. Het water is een heel eind ondiep. Ik ga liggen en laat mezelf drogen in de zon. Het achtergebleven zout kristalliseert op mijn huid. Mijn voeten zitten onder goudkleurige zandkorrels. Stel je voor, denk ik telkens weer, dat je hier woont en elke ochtend wakker wordt met dit zicht, hoe fantastisch moet dat zijn!

We vergeten de tijd. Het is onze maag die ons eraan herinnert dat het middaguur lang voorbij is en het wel tijd wordt om iets te eten. In Griekenland is het middaguur gelukkig heel rekbaar. Ook om vier uur kan je nog lunchen. Bij de toegang naar het strand zagen we een kleine taverne. We gaan de trappen omhoog en gaan zitten op het terras vanwaar je een prachtig uitzicht hebt over de hele baai. Een jong meisje bedient ons, ze is heel vriendelijk en zorgt voor een vlotte service. Het eten is lekker en helemaal niet duur, een echte aanrader. Na de lunch keren we nog eens terug naar het strand. De dag glijdt zalig weg al badend, slapend en mijmerend.

Bij terugkomst begroet Argos ons kwispelstaartend vanop het terras. Konstantina zit waarschijnlijk aan haar bureautje bij de receptie. Na een verkwikkende douche, kiezen we deze avond voor een restaurantje dichtbij in het dorp. De avond eindigt met ‘tsipouro’. Dat zegt genoeg.

Vannacht heeft het fel geonweerd. De regen waarop Konstantina hoopte, is gekomen. Ik gooi de balkondeuren open en een koele wind waait de kamer binnen. Het temperatuurverschil doet me rillen. Onweer en regenbuien lijken altijd veel forser in Griekenland. Doordat je ver kan kijken, zie je hoe de grote donkergrijze wolken komen aandrijven. Hoewel de regen goed is voor het eiland, is het toch ook een beetje een domper op mijn humeur. Geen strand vandaag. Maar wat kunnen we wel doen dan? We besluiten om wat rond te rijden met de auto, wat dorpjes te bezichtigen. Eerst halen we ons ontbijt bij de lokale bakker. Het lijkt me leuk om tot het uiterste punt in het noorden van het eiland te gaan, daar waar de weg ophoudt. Hoe verder we gaan, hoe slechter het wegdek lijkt te worden. Soms zijn er diepe putten of liggen er grote keien of rotsblokken die van de flanken zijn losgekomen. We komen haast niemand tegen. Slechts één keer zien we een kudde geiten.

De weg eindigt in het dorpje Diafano. Er is niemand. We lopen langs de betonnen steiger waar slechts enkele kleine vissersbootjes liggen aangemeerd. Boven ons pakken donkere wolken weer samen. Het duurt niet lang of het begint te druppelen. We keren terug naar de auto. Op de terugweg houden we halt bij een groot bord langs de weg waarop een wandelroute staat aangeduid. Ook hier zijn er heel wat hiking trails. Jammer genoeg zijn we er niet op voorzien. Ik ben nieuwsgierig en wandel een klein stukje het bos in. We rijden verder en stoppen bij het dorpje Steni Vala. De regen is ondertussen opgehouden, maar de hemel ziet nog steeds loodgrijs. We lopen langs de kade waar de ene vistaverne naast de andere zich bevindt. Er is geen kat te bespeuren. De straten zijn leeg, de restaurants evenzeer. Even verderop zien we vissers hun lading verse vis naar binnen brengen. Ik vraag mij af wie die vis gaat eten. Ik vind het hier net iets te verlaten en wil liever doorgaan. Bij het volgende dorp vinden we een vistaverne waar enkele Griekse families zitten te lunchen. We kiezen een tafeltje dichtbij de zee en genieten van heerlijke vis.

Na de lunch gaat het weer regenen. Er valt niet veel te beleven. Terug in de oude stad gaan we in het meest gezellige koffiehuis ‘Piperi’ zitten en slurpen de druilerige namiddag weg met een warme cappuccino. In de vooravond wandelen we naar het hoogste punt in het dorpje. We ontdekken nog meer leuke restaurantjes en winkeltjes. De tafels lijken allemaal gereserveerd. Jammer. Omdat het terug is gaan regenen en we geen zin hebben in een grote maaltijd, gaan we zitten op het met plastic zeil overdekte terras van de pita-bar. Enkele mannen komen toe om naar een voetbalmatch te kijken. Het grote tv-scherm wordt naar binnen verhuisd aangezien het zeil wat lekt. De Griekse pita en het bier smaken. Zo tussen de Grieken die voetbal kijken, een biertje drinken en roken, lijkt het wel of we hier ook wonen. Wanneer je toegelaten wordt tot de alledaagsheid, tot hun leefwereld, is het alsof je ophoudt met reizen en je een beetje local wordt.

De volgende ochtend gaan we een laatste keer langs bij de bakker die ons inmiddels herkent. We nemen een zak met kleine koekjes mee voor op de boot. We namen afscheid van onze vriendelijke gastvrouw Konstantina en haar hondje Argos en het naar vijgen geurende dorp. Na een boottocht van een paar uur die ik voornamelijk wegslaap op de harde, oranje plastic stoelen, staan we terug op het vasteland. In Volos is de zon door de wolken gebroken. Tijdens onze wandeling langs de pier, verschijnt een grote regenboog aan de hemel. De terrassen zitten afgeladen vol. Grieken drinken koude koffie, spelen tavli, praten luid of telefoneren nog luider. Het is weer wennen aan de drukte van de stad. Ik ben al ongeduldig naar devolgende bestemming.

De Sporaden – Skopelos

Ik moest eerst kotsen en toen werd ik een beetje verliefd. Een vreemde ontmoeting zou je kunnen zeggen, maar zo gaat dat met bepaalde Griekse eilanden. Het waren niet de vlinders, maar de draagvleugelboot die me misselijk maakte. Nooit eerder nam ik zo’n vaartuig, maar het gaat snel en ik dacht: je vliegt over het water, hoeveel golven kan je voelen? Binnenin is het een beetje zoals in een vliegtuig. Rijen zitplaatsen in het midden en langs de zijkant met vaste plaatsen naast elkaar. We zaten in het midden, naar het toilet spurten in geval van nood zou dus niet makkelijk worden. Mijn idee dat je geen golven kan voelen, was compleet fout. In het begin viel dat wel mee, maar eens in open zee beukte de boot op en neer. We zijn er bijna, sprak ik mezelf moed in, waarschijnlijk nog een kwartiertje of zo. Maar sommige kwartiertjes duren immens lang.

Halsstarrig probeer ik me te concentreren op het beeldscherm vooraan in de boot, waar steeds hetzelfde filmpje herhaald wordt over de afmetingen van de boot en wat te doen in noodsituaties. De airco blaast hard, maar ik begin te zweten. Ik zoek naar een vertezicht, maar helaas de gordijntjes zijn voor de ramen geschoven. Ik wil schreeuwen dat ik in een noodsituatie ben en geen kotszakjes vind, maar het is te laat. Dus grabbel ik snel in mijn strandzak naar een handdoek en daar is de eerste gulp al. Genant. Ik wil me verstoppen onder de zetel. Gelukkig schiet mijn reisgenoot mij snel te hulp, hij heeft kotszakjes gevonden aan de zijkant van de boot. Sorry buurman, denk ik, en ik hoop dat hij door de zurige geur en kotsgeluiden nu zelf niet misselijk wordt. Ik durf hem niet aan te kijken en draai me zoveel mogelijk van hem weg. Het kwartiertje is ineens voorbij, we zijn er. Eens van de boot, voel ik mij een stuk beter. ‘Je was heus niet de enige die zeeziek was,’ stelt hij me gerust. Zullen we eerst even iets drinken of gaan we de auto halen?’ Ik wil mijn maag nog even sparen en stel voor om meteen de auto op te pikken.

Het is wanneer we beginnen rijden dat het gebeurt, ik word een beetje verliefd. In vergelijking met het mondaine Skiathos, lijk je hier terug te gaan in de tijd. Een grote weg, waar nauwelijks een auto rijdt. Witte huisjes, vijgenbomen, oleanders, een ezel. Ik ben nog niet uitgestapt en heb nog met niemand gepraat en toch ben ik meteen gecharmeerd door de rust en de eenvoud van dit landschap. Er zit iets herkenbaars in, iets van thuiskomen. Toen hadden we nog niet eens onze gastheer en –vrouw ontmoet. Als er namelijk iets is waar Grieken goed in zijn, dan is het in je verwelkomen. Of sterker nog, je echt thuis laten voelen.

We parkeren de auto in de schaduw van een olijfboom. Zijn neerhangende takken zwiepen tegen de voorruit. De gastheer komt meteen naar ons toe en neemt ons mee naar het gebouwtje verderop met een buitenkeuken. ‘Alsjeblief, neem plaats, ik haal jullie iets te drinken en te eten. Willen jullie koffie?’ Grieken en koffie, het is een onafscheidelijk duo. Ik voel mijn maag nog en bedank vriendelijk. ‘Kan ik een glaasje water krijgen?’ Hij vertrekt naar het tegenoverliggende gebouw, terwijl we plaatsnemen aan tafel. Ineens voel ik iets zacht tegen mijn benen wrijven, onder tafel ontdek ik een pluizig jong katje. Ze heeft mooie grijze en zwarte tijgerstrepen, witte pootjes en een onschuldig wit snoetje. Met een geluid dat tussen piepen en miauwen zit, probeert ze de aandacht te vangen. Ik neem haar op mijn schoot en aai haar. Ze vleit zich zoals alleen katten dat kunnen. Tot ze er genoeg van heeft en zich eigenwijs op een rieten stoel gaat nestelen.

Hij brengt ons glazen water en enkele plakjes huisgemaakte cake. Vraagt hoe onze reis is geweest, vanwaar we komen, stelt zichzelf voor. Nadat we rustig hebben kennisgemaakt, neemt hij ons mee naar onze kamer. ‘Als jullie willen, kan ik jullie een grotere kamer geven, die is toch vrij, zonder extra kosten.’ Ik vind deze groot genoeg en zeg dat het oké is. Ons balkon heeft zicht op de tuin waarin rozen geplant staan en verder is er alleen de zee. Ik voel mij ineens moe en we besluiten even te gaan liggen. Na een korte deugddoende slaap, gooi ik de houten luiken terug open. ‘Gaan we naar het strand?’

Mijn nieuwsgierigheid is te groot geworden. Het is late namiddag, maar we hebben nog genoeg tijd voor de zon ondergaat. In mijn oude reisgids die ik kreeg toen ik 13 was en we voor het eerst naar Griekenland gingen, lees ik dat de baai van Staphylos vernoemd is naar de zoon van Theseus en Ariadne, of naar Ariadne en Dionysos volgens een andere mythe. Hij zou de eerste bewoner van het eiland geweest zijn. Bij de opgravingen van zijn graf werden goudstukken en strijdbijlen gevonden die nu tentoongesteld zijn in het Archeologisch Museum van Volos waar we eerder waren.

Strandzak pakken, bikini aan en teenslippers. Wat is er zaliger dan op slippers naar buiten stappen? De zachte namiddagzon op je huid voelen. De warme wind. De geur van pijnbomen. Het gezang van de cicaden en voor de rest niets dan stilte. Wanneer ik het baaitje voor mij zie opdoemen, ben ik verkocht. Het witte keienstrand wordt ingesloten door een grote rots in zee die begroeid is met pijnbomen. Het water is helder en rustig. De vorm van de baai doet mij onmiddellijk denken aan de baai in Agia Pelagia, een dorp aan de noordkust van Kreta, waar we zovele zomers doorbrachten. Ik spreid mijn handdoek uit op de kiezels en ga zitten. Er zijn ook ligzetels aan de andere kant, maar ik zit liever afgezonderd. De pijnbomen groeien hier bijna tot aan het water, hun geur vermengt zich met die van de zee. Ik luister naar het zachte geklots van de golven en hoor ook de cicaden zingen tot hier. Het brengt me tot rust. Alsof mijn gedachten beginnen meedeinen op het ritme van de zee en zo zichzelf in slaap wiegen. Het zicht is oneindig, mijn blik loopt nergens vast en kan reizen zover hij wil. Dit is vrijheid en schoonheid. We nemen een duik in het lauwwarme water en gaan dan drogen in de zon. We praten. We zwijgen. Pas als de zon achter de baai verdwijnt, keren we terug naar de kamer.

Nadat we het zout op onze huid hebben weggespoeld onder de douche, nemen we de auto naar Skopelos stad. We kiezen één van de vele tavernes uit aan de haven en eten vers gevangen vis. In het donker rijden we terug naar ons verblijf. Ik ga nog even op het balkon zitten om te kijken naar de sterren. De cicaden lijken te slapen, er is enkel de stilte nu, slechts af en toe doorbroken door het geroep van een dier dat ik niet kan thuisbrengen. Ik vermoed een soort vogel of misschien een kat. Hoewel ik weet dat ze er is, zie ik de zee niet meer die is opgegaan in het duister. Mijn ogen worden moe. Ik sta op, ga naar binnen en sluit de luiken achter mij. ‘Morgen zie ik de zee weer en schijnt de zon.’ denk ik. Er zijn zoveel redenen waarom ik hou van dit land.

Ik heb iets met Griekse Nounou melk. Het is één van de eerste dingen die ik haal in de supermarkt. Wanneer ik dan wakker word en verlang naar koffie, maar niet hou van oploskoffie, open ik het brik frisse, zoete Nounou melk dat in de frigo op me wacht. Ik gooi de luiken open en installeer me op het balkon. Laat mijn ogen wennen aan het felle zonlicht. Hoe beter dat gaat, hoe meer zee ik met mijn blik kan vasthouden. Wanneer we beiden klaar zijn, wandelen we over het grasperk naar de buitenkeuken. Ontbijt onder een fuchsia bougainville. Er liggen enkele felroze blaadjes op het ronde, gietijzeren tafeltje gedwarreld. En we worden verwend. Er is geen menukaart, er is alweer Griekse gastvrijheid. Onze gastheer brengt ons het ene bordje na het andere dat Mando, zijn moeder, vers in de keuken voor ons bereidt. Huisgemaakte cake, een groot stuk met sinaasappel en honing en nog één met chocolade, verse eieren, yoghurt, fruit… we zitten eigenlijk al vol, maar dan is er nog ‘stroggilo’, een typisch Grieks hartig gebak. Het is een ronde sliert gefrituurd deeg gevuld met spinazie en kaas. ‘Alles komt hier uit onze eigen moestuin die mijn mama bewerkt,’ zegt hij ons fier. ‘De eitjes komen van onze kippen en we hebben ook geiten voor onze kaas. Willen jullie nog iets eten? Het is geen probleem, we maken het zo klaar!’ We bedanken vriendelijk en zeggen dat we nu echt wel vol zitten, maar dat het heerlijk was! Wanneer we op de laatste dag vragen wat onze schuld is, vraagt hij niets extra voor al die gerechten. ‘Jullie zijn onze eerste klanten dit jaar, maakt niet uit, we hadden toch genoeg.’

We zijn helemaal klaar om Skopelos stad te verkennen. We parkeren de auto bij de haven en gaan te voet verder. Niets is leuker dan zonder plan door de nauwe steegjes lopen en telkens verrast worden door weer een andere, prachtige gevel, een kerk, een binnenkoertje vol potten met bloemen en kruiden, een hek waardoor de zee in de verte ineens opdoemt of een leuk winkeltje of barretje. Zo komen we langs ‘Spira’ een bar waar zelfgebrouwen bier wordt verkocht. We besluiten meteen om er deze avond heen te gaan. We beklimmen de witgekalkte trappen van de Panagitsa kerk die majestueus uittorent boven de haven en genieten vanop een muurtje van het uitzicht. Ik kijk naar de dobberende vissersbootjes beneden aan de kade en naar de mensen die er langs wandelen. Ik luister naar Grieken die vanop afstand naar elkaar roepen, een man op een brommer naar een visser op z’n boot, een ober naar een andere ober. ‘Geia sou Giorgo!’ ‘Ela Yianni!’, van ver roepen ze om elkaar te begroeten. Geen schuchter handgewuif of aarzelende knik zoals dat bij ons gaat. In Griekenland gebeurt alles met ‘pathos’, of het nu gaat om eten of praten of watdanook. Het is nog iets waar ik zo van hou. Die overgave.

Het gaat tegen de middag, de zon weerkaatst fel op de witte stenen en het is ondertussen behoorlijk warm. Terug bij de haven beneden ontdekken we een geweldig leuk barretje dat ‘Juices and books’ heet. In de schaduw van een plataan genieten we van vers vruchtensap. Voor we vertrekken, ga ik binnen natuurlijk nog even snuisteren tussen de boekenplanken. Deze middag gaan we voor Griekse pita die we opeten op een bankje bij de plataan ertegenover. Ik heb zin om terug naar het strand te gaan bij Staphylos. Ik weet zeker dat er nog andere mooie stranden te ontdekken zijn, maar dit heeft mijn hart gestolen.

’s Avonds rijden we terug naar Skopelos stad. Er pakken dikke, grijze wolken samen boven de haven. Ik verwacht een heuse plensbui, maar het onweer blijft uit. Griekse jongeren flaneren in groepjes langs de boulevard, toeristen proberen te kiezen tussen de vele restaurantjes, terwijl booteigenaren hen aanklampen om tickets voor hun dagcruises te verkopen. ’s Avonds komt de stad het meest tot leven. We eten verse vis in één van de vistavernes aan het eind van de kade. En zoals gezegd gaan we daarna langs bij de Skopelos brewers. Het caféterras neemt half het steegje in, er liggen kussens op lage muurtjes en er zijn kleine tafels met een paar stoelen. Niet slecht, dit zelfgebrouwen biertje. Al is het natuurlijk geen Belgisch bier. We krijgen zoute popcorn als borrelhapje en genieten van deze laatste avond op Skopelos.

De volgende ochtend nemen we afscheid van onze gastheer. Het is met tegenzin dat ik vertrek. Ik wil nog langer op dit eiland blijven. Ik kijk nog één keer naar het baaitje met de uitstekende rots. Daarna laden we onze koffers in de auto en vertrekken. Deze keer  geen draagvleugelboot, maar een grote ferry. De witte huizen met rode daken die trapsgewijs op de groene hellingen staan gebouwd, verdwijnen langzaam uit het zicht. Hoe groter de afstand wordt, hoe meer mijn nieuwsgierigheid groeit naar devolgende bestemming.

Louvre-Lens – Homeros

We worden begroet door de goden van de Olympus wanneer we de expositieruimte in het Louvre-Lens binnenstappen. Apollo, Athene, Hera en Aphrodite verwelkomen ons in de wereld van Homeros. Ook de muze Polyhymnia, die bij de dichters zorgde voor inspiratie, is van de partij.

De vraag die bij aanvang wordt gesteld, is wat het belang nog is van de Ilias en de Odyssee. Wat voor invloed hebben deze eeuwenoude verhalen tegenwoordig nog en hoe komt het dat we nog steeds de namen kennen van helden als Achilles, Patrokles of Penelope? Het belang is nauwelijks te onderschatten, zelfs tot op vandaag worden kunstenaars geïnspireerd door deze teksten zowel in de schilderkunst, muziek, film of het theater. Zelfs in onze taal zijn er uitdrukkingen overgebleven, denk maar aan de ‘achillespees’ of ‘zwakke plek’. Niet alleen brengen deze verhalen een oude wereld terug tot leven, Homeros is ook een meester in het schetsen van diepmenselijke emoties die nog steeds herkenbaar zijn. Het is de universaliteit van dit werk die maakt dat het actueel en belangrijk blijft. Kunst kan ons in contact brengen met die andere werelden en kan op die manier onze ogen openen waardoor de kans verkleint dat we met z’n allen vervallen in navelstaarderij.

Maar wie was die Homeros nu eigenlijk? Heeft hij wel echt bestaan? Een vraag die tot op heden onbeantwoord blijft. Onderzoekers gaan er vanuit dat hij degene was die begonnen is met de verhalen op te schrijven rond de 8e eeuw v.C., toen ook het Griekse schrift ontstond. In ieder geval zijn ze ontstaan uit een veel oudere, orale traditie. In de oudheid waren het de ‘aoidoi’, de ‘barden’ die de verhalen uit het hoofd reciteerden onder begeleiding van de lier. Om te bewijzen dat het mogelijk was dat één iemand zo’n 15.000 verzen uit het hoofd kende, werd er onderzoek gedaan naar barden in de Balkan die deze traditie nog levend houden. Vaak wordt Homeros voorgesteld als een oude, blinde man, maar zeker weten we dit niet. Sommige geleerden interpreteerden de betekenis van zijn naam “ὁ μὴ ὁρῶν”, als ‘de niet ziende’. De expositie toont enkele gebeeldhouwde hoofden en schetsen van hem. Later zorgden filologen ervoor dat de teksten opnieuw geschreven en vertaald werden en in de 18e en 19e eeuw werden er aan de universiteiten wedstrijden georganiseerd in de voordracht van de verzen. Dit alles heeft ertoe bijgedragen dat hij tot vandaag bekend bleef.

Menelaos draagt het lichaam van Patrokles (Pasquino groep)

Wanneer we verder wandelen doorheen de tentoonstelling worden we eerst ondergedompeld in enkele scènes van de Ilias. Het eerste vers van dit epos klinkt als volgt: ‘Bezing, godin, de woede van Achilles, zoon van Peleus’. Hoewel het hele verhaal draait rond de oorlog van de Grieken tegen de Trojanen, toont dit vers ook aan dat de menselijke emoties zoals woede, verdriet, jaloezie en wraak bij Homeros een centrale rol spelen. Ik herinner mij nog goed hoe ik een brok in de keel kreeg bij het vertalen van de passage tijdens de les Oudgrieks waarin Andromache met hun zoontje Astyanax afscheid neemt van haar man Hektor, die het gevecht zal aangaan met Achilles. Ook al wordt het nog niet gezegd, je voorvoelt gewoon dat Hektor zal sterven in dit mythische gevecht en Andromache noch hun zoontje hem zal terugzien. Machteloos blijft zij achter op de muren van Troje. Ik herinner mij het medelijden dat ik voelde met Achilles wanneer hij verneemt dat zijn hartsvriend Patrokles werd gedood in de strijd, maar ook de walging die ik ervoer wanneer Achilles halsstarrig weigerde het dode lichaam van Hector terug te geven aan de Trojanen zodanig dat ze hem zoals het gebruik voorschreef een passende begrafenis konden geven. En hoe hij tot grote schande en immens verdriet van zijn oude vader, koning Priamos zijn lijk aan een strijdwagen bindt en hem aan de voeten door het zand sleept. Priamos schuift al zijn eergevoel en waardigheid aan de kant wanneer hij voor Achilles knielt en smeekt om het lichaam van zijn zoon terug te krijgen. Een prachtig schilderij dat deze scène illustreert is dat van Alexander Iwanow. Ook in de film Troje, met Brad Pitt in de hoofdrol, wordt dit mooi gespeeld.

Naast de menselijke emoties, beschrijft Homeros ook gedetailleerd de wapens en het materiaal van de helden. Van wapenschilden tot helmen, we kunnen ons precies voorstellen hoe het er moet uitgezien hebben. Ook de ‘epitheta ornans’ die worden gebruikt, helpen ons op weg, zoals de helmboswuivende Hector, de snelvoetige Achilles, de listige Odysseus of de wijnrode zee. Het zijn net die details die archeologen zoals Schliemann ertoe aangezet hebben om het bestaan van deze Homerische wereld aan te tonen met identieke vondsten.

Laocoöngroep
Helena en Paris (Antoine-Jean Gros)

Tussen de twee epossen door, krijgen we een moderne stamboom te zien van de hoofdpersonages die erin voorkomen. Het helpt om de draad in het complexe verhaal niet kwijt te raken.

Er wordt ook kort aandacht besteed aan de gedichten uit de cycli, waarnaar sporadisch wel verwezen wordt in de Ilias en de Odyssee, maar die eigenlijk op zich bestonden. Zo gaat het gedicht ‘De kleine Ilias’ onder meer over het houten paard van Troje. Een verwijzing hiernaar is het standbeeld van de Laocoöngroep dat in Rome werd gevonden. Het beeldt de Trojaanse priester Laocoön uit die samen met zijn zonen wordt verslonden door slangen. Hij is het die de list van de Grieken doorziet en de Trojanen waarschuwt voor het paard van Troje. Om hem te straffen gaf de godin Athena, Poseidon de opdracht slangen uit zee op hem af te sturen. Dit verhaal wordt slechts kort aangehaald in de Odyssee, het is de Romeinse schrijver Vergilius die hierover uitgebreider schrijft in de Aeneas.

Er hangt ook een mooi schilderij ‘Hélène et Pâris’ getiteld van Antoine-Jean Gros dat het gedicht ‘Cyprische gezangen’ illustreert waarin het Parisoordeel beschreven wordt.

Odysseus wordt herkend door zijn hond Argos (Pierre-Amédée Durand)

Verderop neemt de expositie ons mee in het verhaal van de Odyssee. Geen heldendicht over oorlog deze keer, maar het verhaal van de listige Odysseus, koning van Ithaka en bedenker van het houten paard van Troje die na de Trojaanse oorlog nog tien jaar gedwongen rondzwerft over de Middellandse Zee samen met zijn manschappen. De wereld van de Odyssee is er één vol mythische figuren en bizarre monsters zoals Scylla, het zeskoppige monster, de eenogige Cyclopen en de Sirenen die door hun gezang de voorbijvarende boten op de kliffen te pletter lieten slaan. Maar er zijn nog meer uitdagingen op deze woelige tocht in de vorm van enkele vrouwelijke figuren. Zo is er de tovenares Kirke en de godin Calypso die hem elk bewustzijn van tijd ontneemt waardoor hij denkt zeven dagen gevangen te zitten op het eiland Ogygia in plaats van zeven jaar. En dan is er ook nog eens de bevallige Nausikaä, dochter van koning Alkinoös, die hem ontmoet op het strand en uiteindelijk met hem wil trouwen. Ik herinner mij ook goed hoe ontroerend ik de passage vond die we eveneens vertaalden in de les Oudgrieks waarin Odysseus eindelijk aankomt op Ithaka en hij als eerste na twintig jaar herkend wordt door zijn trouwe hond Argos die vervolgens sterft nadat hij zijn meester terug heeft gezien. Zijn oude voedster Eurykleia herkent hem vervolgens aan zijn voeten wanneer ze die na zovele jaren terug wast. Alweer geeft Homeros blijk van zijn inzicht in de menselijke psychè en weet hij als geen ander de menselijke emoties weer te geven.

Ook de Odyssee inspireerde heel wat kunstenaars en kan zelfs gezien worden als een symbool van het leven zelf. Een erg mooi voorbeeld hiervan is het gedicht ‘Ithaki’ van de Griekse schrijver Konstantinos Kavafis.

Beide epossen hebben niet enkel geïnspireerd, maar deden zelfs een ware ‘homeromanie’ ontstaan waarbij men ging dwepen met alles wat met Homeros te maken had. Schliemann las als bezeten de Ilias wat hem er uiteindelijk toe aanzette om bewijsstukken te gaan zoeken voor het bestaan van de Homerische wereld. Als archeoloog ontdekte hij de stad Troje en Mycene.

Ook schrijvers, zoals Victor Hugo, zagen in Homeros hun leermeerster en lieten zich voor hun eigen oeuvre inspireren door hem. De tentoonstelling toont verder ook foto’s van de fotograaf Frédéric Boissonnas die samen met Victor Berard in Odysseus’ kielzog over de Middellandse Zee reisde.

De tentoonstelling eindigt met een meer ludieke vraag: kan er ook met Homeros gelachen worden? Het antwoord is een brede glimlach bij het zien van enkele ironische prenten. En wil je echt iets grappigs zien, kijk dan eens naar dit filmpje van ’50 Nuances de Grecs’: https://www.youtube.com/watch?v=xsms6UuB2-o

We verlaten Homeros, maar mijn hoofd zit vol beelden. Het geluid van ruisende golven weerklinkt alsof ik net ook een hele reis heb gemaakt. De tentoonstelling eindigt met een filosofische zin boven de uitgang: ‘Toutes ces choses n’existent pas, mais elles durent encore.’

Het Louvre-Lens brengt opnieuw een geslaagde expositie die een bezoek meer dan waard is!

De Sporaden – Skiathos

Het is ochtend in de haven van Volos. De zon schijnt. Vandaag nemen we de boot naar het eiland Skiathos dat ten noorden van Athene in de Egeïsche Zee ligt. De ijzeren laadklep klapt open en schuift over de kade, waarna de bemanning van het schip de koorden losmaakt om voetgangers en auto’s binnen te laten. We laten onze bagage achter in het ruim en gaan zitten op een van de witte banken op het dek. Even later klinkt een vrouwenstem door de luidsprekers. Ze geeft ons enkele veiligheidswaarschuwingen, eerst in het Grieks dan in het Engels.

De boot glijdt zacht de haven uit. De reis begint. Niets mooier dan varen in Griekenland, de zon en de wind voelen, het landschap uit het zicht zien verdwijnen, de zee ruiken, de geur van de boot, Grieken die eindelijk ook eens niet praten, die gebogen over de reling of zittend op een bank met het rietje in hun mond slurpen van hun frappé en net als ik staren naar de horizon. De wind neemt mijn gedachten mee en mijn hoofd wordt leeg. Het zachte deinen maakt mijn lichaam rustig en het duurt niet lang of ik val in slaap. Wanneer ik mijn ogen open, zie ik dat we een klein groen eiland naderen. Ik zie witte huizen met rode daken en vissersboten die aangemeerd liggen bij de kade. Elk eiland is anders. Heeft zijn eigen karakteristieken. En daarom ben ik telkens weer benieuwd. Alsof het om een nieuwe ontmoeting gaat, een nieuw avontuur. De Griekse stem die opnieuw door de luidsprekers klinkt bedankt ons om gekozen te hebben voor Hellenic Seaways en wenst ons een goed verblijf. We gaan de trappen naar beneden om onze bagage te halen in de laadruimte. Dan gaat de buik van de boot weer open en zetten we voet aan wal op Skiathos.

De sfeer van een eiland is altijd helemaal anders dan die van een stad. Alsof de wereld nog net iets trager gaat, de zon nog net iets warmer schijnt en de dagelijkse beslommeringen nog net iets verder weg lijken. Alsof ze tegenwind vangen en het daardoor moeilijk voor hen is mee de zee over te steken. We gaan zitten op één van de terassen aan de haven en bestellen een freddo en ontbijt. Ik zak weg in de witte kussens en geniet. Een hele dag zou ik hier kunnen doorbrengen. Niets doen en turen naar de zee. Naar de Grieken die voorbijzoemen op hun scooters met aan beide handvaten of tussen hun voeten witte plastic zakken met boodschappen. Naar de toeristen die flaneren langs de kade. Naar de obers die opdienen en afruimen. Naar Griekse katten die genesteld op een stoelkussen nog het meest van al de kunst van ataraxie lijken te beheersen, tenzij er ergens vis wordt geserveerd. Mijn reisgenoot haalt me uit mijn mijmering. ‘Zullen we de huurauto reserveren?’ Ik knik. Het kantoor ligt achter het caféterras dus blijf ik bij de bagage zitten, terwijl hij de papieren gaat invullen. Even later zitten we in de auto op weg naar ons verblijf.

We volgen de hoofdweg langs de zee. Er zijn niet zoveel wegen dus echt verloren rijden, kan je hier niet maar voor we het weten zijn we toch voorbij gereden. Toegegeven, ik ben geen uitmuntende kaartlezer, maar zonder duidelijk bord langs de weg valt het ook niet echt op. Ineens herken ik een strand op de kaart waar we devolgende dag heen willen, maar dat een stuk verder ligt dan het verblijf. We maken rechtsomkeer en na tien minuten rijden, vinden we Paris House toch. We worden vriendelijk onthaald en begeleid naar onze studio. Er is een mooie tuin en vooraan is er een taverne.

Tegen de avond keren we terug naar de haven. Het stadje is erg gezellig. We wandelen langs taverna’s, barretjes en winkels met souvenirs. Het is heel wat drukker dan daarnet. We volgen enkele kleine straatjes en komen uit op een mooi binnenplein. ‘Zullen we hier eten?’ vraag ik. De ober die ons heeft zien staan, komt snel naar ons toe. ‘Kan ik jullie helpen?’ We geven aan dat we willen eten waarna hij ons meeneemt naar een tafeltje waar een fuschiakleurige bougainville naast groeit. De geur die uit de keuken komt, doet je honger krijgen.

Taverne Mouria bevindt zich in één van de oudste huizen van Skiathos. De Griekse schrijver Alexandros Papadiamantis kwam hier vroeger vaak aan een tafeltje zitten om te schrijven terwijl hij zijn geliefde ‘mosxato’ wijn dronk. Dat vertelt de vriendelijke ober ons wanneer hij hun zelfgemaakte witte huiswijn komt uitschenken. Ik voel mij meteen op mijn plek. De schorpioenvis die we hebben besteld, komt op z’n geheel met kop en stekels. Hij vraagt of we willen dat hij hem fileert. ‘Het lukt wel.’ antwoord ik. Zo moet je ze eten. Vers gevangen die dag, gebakken op de grill en met niets anders geserveerd dan een schijfje citroen. De schorpioenvis heeft stevig wit vlees en smaakt heerlijk. Wanneer de ober de borden komt afruimen, blijven enkel de graten over. De katten kijken ons misnoegd aan en vertrekken teleurgesteld naar een andere tafel in de hoop daar een restje te bemachtigen. Ze springen niet op je schoot, ze miauwen of klauwen niet maar kijken je aan met een blik die het grootste medelijden opwekt. Naast ervaren filosofen zijn het ook schitterende acteurs.  ‘Ik zie dat jullie kenners zijn.’ zegt hij. ‘Sommigen laten een halve vis liggen omdat ze niet weten hoe hem te fileren.’ Ik glimlach omwille van het compliment.

Devolgende dag rijden we richting ‘Kastro’, een restant van een Middeleeuws kasteel uit de 14e eeuw in het noordoosten van het eiland. Het is nog vroeg in de ochtend wanneer we aankomen. We zijn met de auto gereden tot waar de weg ophoudt. Van hier begint een aarden weg die door een pijnboombos loopt. Gelukkig staan er peilen want het Kastro is van hier niet te zien en je zou al snel denken dat je de verkeerde richting opgaat. Omdat we niet zeker zijn of we verder kunnen rijden, laten we de auto achter. Na een stuk door het bos gelopen te zijn, verandert het aarden weggetje in een geplaveid pad. Omdat het nog zo vroeg is, zijn we hier alleen. We lopen niet meer in de schaduw van de pijnbomen en de zon brandt al fel. Gelukkig hebben we water bij. Na zo’n twintig minuten afdalen, zien we in de verte de rots verschijnen met het Kastro. De hemel is blauw met slechts enkele witte wattenwolken die zo dichtbij lijken dat ik geneigd ben mijn hand uit te steken om ze aan te raken. Het geplaveide pad houdt opnieuw op. Om het Kastro te beklimmen moet je langs een aarden paadje met losse stenen. Langs de rand groeien prachtige distels met paarse bloemen en bij de struiken met gele bloemen zit het vol citroenvlindertjes. Behalve de wind is het stil. Achter de steile rotsen beneden verschijnt een strand dat er verlaten bij ligt.

Om zich te beschermen tegen de aanvallen van de barbaren verlieten de inwoners van Skiathos de Byzantijnse hoofdstad die nu Skiathos-stad is en bouwden ze het Kastro dat door zijn natuurlijke ligging op de rots veel gemakkelijker te verdedigen was. Het kasteel was enkel te bereiken via een houten ophaalbrug. Binnen de omringende muren stonden er vierhonderd huisjes, waren er wel twintig kerken en beschikten ze over watertanks met drinkbaar water. Tijdens de Turkse bezetting werd er ook een moskee gebouwd. Bij de ingang stond er een enorme ketel met hete olie die ze over mogelijke indringers goten en in de toren stond ook een kanon. Uiteindelijk keerden de overgebleven inwoners in 1829 terug naar Skiathos. Wat ze konden recuperen aan materialen namen ze mee.

We klimmen tussen de rotsen terug en volgen het pad. Mijn voeten zweten en glijden in mijn teenslippers. Het duurt niet lang of mijn huid schuurt open. Altijd handig om sportschoenen mee te nemen en ze dan in de auto te laten staan. Er is een lading toeristen toegekomen die zich nu een weg naar het kasteel proberen banen. Omdat het zo smal is, moet één van beiden steeds opzij. Het is nog warmer dan daarstraks en ik heb vreselijke dorst. Onze waterflessen zijn leeg. Terug op het geplaveide pad zoek ik zoveel mogelijk het klein streepje schaduw op van de pijnbomen. Ik weet dat het nog een heel stuk terug is en mijn open blein brandt. ‘Straks ontsmetten.’ zegt mijn reisgezel bezorgd. ‘Straks de zee in!’ antwoord ik hem. ‘Het zout zal de wonde snel genezen.’

Na tien minuten stappen zie ik een soort barakje afgezet met een rieten omheining en omringd met roze oleanders. Er staan blauwe tafels met witte stoelen en enkele bankjes. Wanneer ik het handgeschreven bord zie met ‘ouzo – water – softdrinks’ hou ik onmiddellijk halt. Ik hoor gerommel binnenin maar zie eerst niemand. We gaan toch zitten. Dan komt een vrouw buiten. Ze begroet ons, vraagt wat we willen drinken en gaat daarna onverstoord verder met de bloemen water te geven. Omdat de straal van de tuinslang overal heen spuit, worden ook de stoelen nat. Er komt een Engels koppel binnen. Ze willen gaan zitten op de natte stoelen, maar de vrouw grijpt net op tijd in. Ze bestellen bier. Hij heeft een grote buik en is roodverbrand. Zij heeft wild golvend bond haar. Terwijl we allen wachten op drank, bestudeert zij de kaart van het eiland en overlegt met haar man wat ze hierna willen bezoeken. Het ergert mij dat de vrouw eerst de bloemen water geeft want het lijkt mij dat ik meer dorst heb. Wanneer ze eindelijk komt met mijn versgeperste fruitsap zuig ik het glas bijna in een keer leeg. We blijven even zitten op dit gezellige terrasje in de koelte van de schaduw en vervolgen dan de tocht naar de plek waar we de auto achterlieten. Tegenover het barretje bleek nog een parking te zijn. Je kon dus eigenlijk nog veel dichter rijden. Op het moment dat we door het pijnbos lopen, komt een auto ons tegemoet gereden. Hij doet de droge aarde opwaaien in een bruine stofwolk. De bestuurder draait z’n raampje naar beneden en vraagt of het mogelijk is om verder te rijden. We zeggen hem dat het geen probleem is.

Ik heb gelezen dat de stranden aan de noordkust van Skiathos nog ongerept zijn en dus wil ik er heel graag één bezoeken. Alleen is het moeilijk er te geraken omdat er langs deze kant van het eiland weinig verharde wegen zijn. Tussen een veld met olijfbomen zien we dat er een weg naar beneden loopt en in de buurt ervan staat ook een pijl met ‘beach’ erop. Beneden schittert inderdaad een turkooisblauwe zee. In mijn enthousiasme overtuig ik mijn reisgenoot om het pad op te gaan. ‘Ben je zeker?’ vraagt hij meewarig. Het eerste stuk lukt vrij goed. We rijden met een slakkengangetje over het hobbelige pad naar beneden. Maar hoe verder we rijden hoe minder pad erover blijft tot er uiteindelijk alleen nog stenen en verdord gras overschieten. ‘Wat nu?’ Ik stap uit. ‘Ik ga kijken!’ Ik wil zo graag bij het strand geraken, maar het pad lijkt er verder niet beter op te worden. Dit kan onze kleine huurauto niet aan. Teleurgesteld stap ik weer in. Traag hobbelend over de keien keren we terug naar de verharde weg. Niet veel verder komen we een restaurant tegen en gezien het toch al middag is besluiten we te stoppen. We krijgen een tafeltje op het balkon vanwaar je een prachtig uitzicht hebt over de zee. Ik heb het wat frisjes en trek mijn pull aan. Even later komen ook de Engelsen die we eerder in het barretje zagen toe. Ik bestel ‘gemista’, gevulde groenten. Ze zijn perfect klaargemaakt. Onder ons zie ik een moestuin die vol staat met pepers en tomaten. Verser dan dit kan niet. 

Skiathos heeft heel wat mooie stranden. We kiezen Koukounaries, wat dennenappels betekent, eruit omdat het zo geprezen wordt om zijn goudgele zand, het kristalheldere water en zijn groene pijnbomen die het strand omzomen. Het bos vormt samen met het zoetwatermeer Strofylia een beschermd natuurgebied en is een trekpleister voor heel wat vogels.

Het eiland is klein en na een half uurtje rijden, zijn we al op bestemming. We parkeren de auto onder de schaduw van een boom en pakken onze strandspullen eruit. Zoals ik had verwacht is het vrij druk, maar gelukkig is het al late namiddag waardoor sommigen al naar hun hotel terugkeren om zich klaar te maken voor het avondeten en vinden we nog een vrije strandstoel. Het zand voelt heerlijk zacht, het water is niet te koud en de zon geeft juist genoeg warmte. Wanneer de zon wegzakt en mijn ligbed in de schaduw komt te liggen, rapen we onze spullen terug bij elkaar.

’s Avonds gaan we nog een cocktail drinken bij de haven in Skiathos-stad. Aan de kade tegenover ons liggen toeristenboten met grote posters die excursies aankondigen. De meeste bieden de trip aan naar de plek waar er gefilmd werd voor ‘Mamma Mia’. Voorbijgangers worden prompt aangeklampt door een verkoopster die ernaast staat. Als ze geen interesse tonen voor de musical dan kunnen ze ook nog altijd naar het prachtige strand ‘Lalaria’ waar je enkel en alleen met de boot kan komen. Er liggen ook heel wat dure yachten in de haven. Vrouwen die eruit zien als Paris Hilton komen ’s avonds van boord en gaan op hoge hakken en doorzichtige jurken naar trendy cocktail bars om vertier op te zoeken. Hun mannen dragen gouden kettingen en witte broeken. Ik hou niet zo van die mondaine wereld, maar het is wel leuk om naar te kijken. Eén cocktail lang. Langer hoeft het niet.

De volgende ochtend stel ik voor om koffie te gaan drinken aan het strand tegenover ons verblijf. Het heeft net zo’n goudgeel zand als dat van Koukounaries, alleen komen de pijnbomen hier niet zo dichtbij het strand. Het is nog vroeg en er is weinig volk. Koffie drinken, de zon voelen en over de zee uit staren. Er is geen heerlijker manier om wakker te worden!